Onvruchtbare vijgenboom – Lukas 13
En hij zeide tot den wijngaardenier: Zie, ik kome nu drie jaren, zoekende vrucht op dezen vijgenboom, en vind ze niet.
En hij zeide tot den wijngaardenier: Zie, ik kome nu drie jaren, zoekende vrucht op dezen vijgenboom, en vind ze niet.
Alzo dan een iegelijk van u, die niet verlaat alles, wat hij heeft,
die kan Mijn discipel niet zijn.
En tot zichzelven gekomen zijnde, zeide hij: Hoe vele huurlingen mijns vaders hebben overvloed van brood, en ik verga van honger! Ik zal opstaan en tot mijn vader gaan.
En opstaande ging hij naar zijn vader. En als hij nog ver van hem was, zag hem zijn vader, en werd met innerlijke ontferming bewogen; en toe lopende, viel hem om zijn hals, en kuste hem.
Of wat vrouw, hebbende tien penningen, indien zij een penning verliest, ontsteekt niet een kaars, en keert het huis met bezemen, en zoekt naarstig, totdat zij die vindt?
Zal God dan geen recht doen Zijn uitverkorenen, die dag en nacht tot Hem roepen, hoewel Hij lankmoedig is over hen?
En als Jezus aan die plaats kwam, opwaarts ziende, zag Hij hem, en zeide tot hem: Zacheüs ! haast u, en kom af; want Ik moet heden in uw huis blijven.
Andreas, de broeder van Simon Petrus, was een van de twee, die het van Johannes gehoord hadden, en Hem gevolgd waren. Deze vond eerst zijn broeder Simon, en zei tot hem: Wij hebben gevonden de Messias, hetwelk is, overgezet zijnde, de Christus. En hij leidde hem tot Jezus.
Dit beginsel der tekenen heeft Jezus gedaan te Kana in Galilea, en heeft Zijn heerlijkheid geopenbaard en Zijn discipelen geloofden in Hem.
Jezus antwoordde en zei tot hem: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Tenzij dat iemand wederom geboren worde, hij kan het Koninkrijk Gods niet zien.
Hij moet wassen, maar ik minder worden.
De koninklijke hoveling zei tot Hem: Heere, kom af, eer mijn kind sterft. Jezus zei tot hem: Ga heen, uw zoon leeft. En de mens geloofde het woord, dat Jezus tot hem zei en ging heen.
En aldaar was de fontein Jakobs. Er kwam een vrouw uit Samaria om water te putten. Jezus zeide tot haar: Geef Mij te drinken. Er kwam een vrouw uit Samaria om water te putten. Jezus zeide tot haar: Geef Mij te drinken.
Komt, ziet een Mens, Die mij gezegd heeft alles, wat ik gedaan heb; is Deze niet de Christus? Zij dan gingen uit de stad, en kwamen tot Hem.
Jezus zeide tot hem: Sta op, neem uw beddeken op, en wandel.
En terstond werd de mens gezond, en nam zijn beddeken op en wandelde.
Niemand kan tot Mij komen, tenzij dat de Vader, Die Mij gezonden heeft, hem trekke.
Mijn schapen horen Mijn stem, en Ik ken dezelve, en zij volgen Mij. En Ik geef hun het eeuwige leven, en niemand zal dezelve uit Mijn hand rukken.
Jezus weende.
Zij nu, ziende de vrijmoedigheid van Petrus en Johannes, en vernemende, dat zij ongeleerde en slechte mensen waren, verwonderden zich, en kenden hen, dat zij met Jezus geweest waren.
En een zeker man, met name Simon, was te voren in de stad plegende toverij, en verrukkende de zinnen des volks van Samaria, zeggende van zichzelven, dat hij wat groots was.
En een zekere vrouw, met name Lydia, een purperverkoopster, van de stad Thyatira, die God diende, hoorde ons; welker hart de Heere heeft geopend, dat zij acht nam op hetgeen van Paulus gesproken werd.
En als hij licht geëist had, sprong hij in, en werd zeer bevende, en viel voor Paulus en Silas neder aan de voeten;
En hen buiten gebracht hebbende, zeide hij: Lieve heren, wat moet ik doen, opdat ik zalig worde?
God dan, de tijden der onwetendheid overzien hebbende, verkondigt nu allen mensen alom, dat zij zich bekeren.
En als hij handelde van rechtvaardigheid, en matigheid, en van het toekomende oordeel, Felix, zeer bevreesd geworden zijnde, antwoordde: Voor ditmaal ga heen.
Wij zijn dan met Hem begraven, door den doop in den dood, opdat, gelijkerwijs Christus uit de doden opgewekt is tot de heerlijkheid des Vaders, alzo ook wij in nieuwigheid des levens wandelen zouden.
Want zovelen als er door den Geest Gods geleid worden, die zijn kinderen Gods.
Namelijk, indien gij met uw mond zult belijden den Heere Jezus, en met uw hart geloven, dat God Hem uit de doden opgewekt heeft, zo zult gij zalig worden. Want met het hart gelooft men ter rechtvaardigheid en met den mond belijdt men ter zaligheid.
Ik dank mijn God allen tijd over u, vanwege de genade Gods, die u gegeven is in Christus Jezus; dat gij in alles rijk zijt geworden in Hem, in alle rede en alle kennis.
Doch wij prediken Christus, den Gekruisigde, den Joden wel een ergernis, en den Grieken een dwaasheid, maar hun, die geroepen zijn, beiden Joden en Grieken, prediken wij Christus, de kracht Gods, en de wijsheid Gods
Doch wij hebben niet ontvangen de geest der wereld, maar de Geest, die uit God is, opdat wij zouden weten de dingen, die ons van God geschonken zijn.
Want niemand kan een ander fondament leggen, dan hetgeen gelegd is, hetwelk is Jezus Christus
Want wie onderscheidt u? En wat hebt u, dat gij niet hebt ontvangen? En zo u het ook ontvangen hebt, wat roemt u, alsof u het niet ontvangen had?
Zo gij dan gerechtzaken hebt, die dit leven aangaan, zet die daarover, die in de Gemeente minst geacht zijn.
Maar dit zeg ik, broeders, dat de tijd voorts kort is. Want de gedaante dezer wereld gaat voorbij.
Zo dan, wie onwaardiglijk (op een onwaardige manier) dit brood eet, of de drinkbeker des Heeren drinkt, die zal schuldig zijn aan het lichaam en bloed des Heeren. Maar de mens beproeve zichzelf, en ete alzo van het brood, en drinke van den drinkbeker.
Zo dan, mijne broeders, als gij samenkomt om te eten, verwacht elkander.
En als Hij gedankt had, brak Hij het, en zeide: Neemt, eet, dat is Mijn lichaam, dat voor u gebroken wordt; doet dat tot Mijn gedachtenis.
Maar wij hebben dezen schat in aarden vaten, opdat de uitnemendheid der kracht zij van God, en niet uit ons.
Want wij weten, dat, zo ons aardse huis dezes tabernakels gebroken wordt, wij een gebouw van God hebben, een huis niet met handen gemaakt, maar eeuwig in de hemelen.
Paulus, een apostel, geroepen niet van mensen, noch door een mens, maar door Jezus Christus, en God den Vader, Die Hem uit de doden opgewekt heeft), en al de broeders, die met mij zijn, aan de Gemeenten van Galatie.
Want predik ik nu de mensen, of God? Of zoek ik mensen te behagen? Want indien ik nog mensen behaagde, zo ware ik geen dienstknecht van Christus.
Doch wetende, dat de mens niet gerechtvaardigd wordt uit de werken der wet, maar door het geloof van Jezus Christus, zo hebben wij ook in Christus Jezus geloofd
Maar ik maak u bekend, broeders, dat het Evangelie, hetwelk van mij verkondigd is, niet is naar den mens. Want ik heb ook hetzelve niet van een mens ontvangen, noch geleerd, maar door de openbaring van Jezus Christus.
Want ik ben door de wet der wet gestorven, opdat ik Gode leven zou.
Ik ben met Christus gekruist; en ik leef, doch niet meer ik, maar Christus leeft in mij; en hetgeen ik nu in het vlees leef, dat leef ik door het geloof des Zoons van God, Die mij liefgehad heeft, en Zichzelven voor mij overgegeven heeft.
O gij uitzinnige Galaten, wie heeft u betoverd, dat gij der waarheid niet zoudt gehoorzaam zijn; denwelken Jezus Christus voor de ogen te voren geschilderd is geweest, onder u gekruist zijnde?
En dat niemand door de wet gerechtvaardigd wordt voor God, is openbaar want de rechtvaardige zal uit het geloof leven.
Zo dan, de wet is onze tuchtmeester geweest tot Christus, opdat wij uit het geloof zouden gerechtvaardigd worden.
Maar als het geloof gekomen is, zo zijn wij niet meer onder den tuchtmeester.
En overmits gij kinderen zijt, zo heeft God den Geest Zijns Zoons uitgezonden in uw harten, Die roept: Abba, Vader!
Maar wat zegt de Schrift ? Werp de dienstmaagd uit en haar zoon; want de zoon der dienstmaagd zal geenszins erven met den zoon der vrije.
Zo dan, broeders, wij zijn niet kinderen der dienstmaagd, maar der vrije.
Maar die van Christus zijn, hebben het vlees gekruist met de bewegingen en begeerlijkheden.