Bartimeüs, de blinde, genezen · Markus 10
En velen bestraften hem, opdat hij zwijgen zou; maar hij riep zoveel temeer: Gij Zone Davids! ontferm U mijner.
En velen bestraften hem, opdat hij zwijgen zou; maar hij riep zoveel temeer: Gij Zone Davids! ontferm U mijner.
Zo wie onder u groot zal willen worden, die zal uw dienaar zijn.
En zo wie van u de eerste zal willen worden, die zal aller dienstknecht zijn.
En als acht dagen vervuld waren, dat men het Kindeken besnijden zou, zo werd Zijn Naam genaamd JEZUS.
Wist gij niet, dat Ik moet zijn in de dingen Mijns Vaders?
En Hij, Jezus, begon omtrent dertig jaren oud te wezen, zijnde (alzo men meende) de zoon van Jozef, de zoon van Heli… de zoon van Enos, de zoon van Seth, de zoon van Adam, de zoon van God.
En Jezus, vol des Heiligen Geestes, keerde wederom van de Jordaan, en werd door den Geest geleid in de woestijn. En werd veertig dagen verzocht van den duivel.
Die gezond zijn, hebben den medicijnmeester (de dokter) niet van node (niet nodig), maar die ziek zijn. Ik ben niet gekomen om te roepen rechtvaardigen, maar zondaren tot bekering.
Daarom zeg Ik u: Haar zonden zijn haar vergeven, die vele waren; want zij heeft veel liefgehad; maar dien weinig vergeven wordt, die heeft weinig lief.
Heere, neem de moeite niet; want ik ben niet waardig dat Gij onder mijn dak zoudt inkomen. Daarom heb ik ook mijzelven niet waardig geacht om tot U te komen; maar zeg het met een woord, en mijn knecht zal genezen worden.
En Jezus zeide tot hem: Niemand, die zijn hand aan den ploeg slaat, en ziet naar hetgeen achter is, is bekwaam tot het Koninkrijk Gods.
Te dier ure verheugde Zich Jezus in den geest, en zeide: Ik dank U, Vader! Heere des hemels en der aarde; dat U deze dingen voor de wijzen en verstandigen verborgen hebt, en hebt dezelve de kinderkens geopenbaard.
En Jezus antwoordende zeide: Een zeker mens kwam af van Jeruzalem naar Jericho, en viel onder de moordenaars, welke hem ook uitgetogen en daartoe zware slagen gegeven hebbende, heengingen, en lieten hem halfdood liggen.
En Jezus antwoordende zeide tot haar: Martha, Martha, gij bekommert en ontrust u over vele dingen; maar één ding is nodig.
Indien dan gij, die boos zijt, weet uw kinderen goede gaven te geven, hoeveel te meer zal de hemelse Vader den Heiligen Geest geven dengenen, die Hem bidden?
En Jezus, haar ziende, riep haar tot Zich, en zeide tot haar: Vrouw, gij zijt verlost van uw krankheid.
En Hij legde de handen op haar; en zij werd terstond weder recht, en verheerlijkte God.
En hij zeide tot den wijngaardenier: Zie, ik kome nu drie jaren, zoekende vrucht op dezen vijgenboom, en vind ze niet; houw hem uit; waartoe beslaat hij ook onnut de aarde?
Alzo dan een iegelijk van u, die niet verlaat alles, wat hij heeft,
die kan Mijn discipel niet zijn.
En tot zichzelven gekomen zijnde, zeide hij: Hoe vele huurlingen mijns vaders hebben overvloed van brood, en ik verga van honger! Ik zal opstaan en tot mijn vader gaan.
En opstaande ging hij naar zijn vader. En als hij nog ver van hem was, zag hem zijn vader, en werd met innerlijke ontferming bewogen; en toe lopende, viel hem om zijn hals, en kuste hem.
Of wat vrouw, hebbende tien penningen, indien zij een penning verliest, ontsteekt niet een kaars, en keert het huis met bezemen, en zoekt naarstig, totdat zij die vindt?
Zal God dan geen recht doen Zijn uitverkorenen, die dag en nacht tot Hem roepen, hoewel Hij lankmoedig is over hen?
En de tollenaar van verre staande, wilde ook zelfs de ogen niet opheffen naar den hemel, maar sloeg op zijn borst, zeggende: O God, zijt mij zondaar genadig.
En als Jezus aan die plaats kwam, opwaarts ziende, zag Hij hem, en zeide tot hem: Zacheüs ! haast u, en kom af; want Ik moet heden in uw huis blijven.
Johannes antwoordde hun, zeggende: Ik doop met water, maar Hij staat midden onder u, Die u niet kent; Dezelve is het, Die na mij komt, Welke voor mij geworden is, Wien ik niet waardig ben, dat ik Zijn schoenriem zou ontbinden.
Andreas, de broeder van Simon Petrus, was een van de twee, die het van Johannes gehoord hadden, en Hem gevolgd waren. Deze vond eerst zijn broeder Simon, en zei tot hem: Wij hebben gevonden de Messias, hetwelk is, overgezet zijnde, de Christus. En hij leidde hem tot Jezus.
Dit beginsel der tekenen heeft Jezus gedaan te Kana in Galilea, en heeft Zijn heerlijkheid geopenbaard en Zijn discipelen geloofden in Hem.
Jezus antwoordde en zei tot hem: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Tenzij dat iemand wederom geboren worde, hij kan het Koninkrijk Gods niet zien.
Hij moet wassen, maar ik minder worden.
De koninklijke hoveling zei tot Hem: Heere, kom af, eer mijn kind sterft. Jezus zei tot hem: Ga heen, uw zoon leeft. En de mens geloofde het woord, dat Jezus tot hem zei en ging heen.
En aldaar was de fontein Jakobs. Er kwam een vrouw uit Samaria om water te putten. Jezus zeide tot haar: Geef Mij te drinken. Er kwam een vrouw uit Samaria om water te putten. Jezus zeide tot haar: Geef Mij te drinken.
Komt, ziet een Mens, Die mij gezegd heeft alles, wat ik gedaan heb; is Deze niet de Christus? Zij dan gingen uit de stad, en kwamen tot Hem.
Jezus zeide tot hem: Sta op, neem uw beddeken op, en wandel.
En terstond werd de mens gezond, en nam zijn beddeken op en wandelde.
Niemand kan tot Mij komen, tenzij dat de Vader, Die Mij gezonden heeft, hem trekke.
Mijn schapen horen Mijn stem, en Ik ken dezelve, en zij volgen Mij. En Ik geef hun het eeuwige leven, en niemand zal dezelve uit Mijn hand rukken.
Jezus weende.
Die Mijn geboden heeft, en dezelve bewaart, die is het, die Mij liefheeft; en die Mij liefheeft, zal van Mijn Vader geliefd worden; en Ik zal hem liefhebben, en Ik zal Mijzelven aan hem openbaren.
Zij nu, ziende de vrijmoedigheid van Petrus en Johannes, en vernemende, dat zij ongeleerde en slechte mensen waren, verwonderden zich, en kenden hen, dat zij met Jezus geweest waren.
En een zeker man, met name Simon, was te voren in de stad plegende toverij, en verrukkende de zinnen des volks van Samaria, zeggende van zichzelven, dat hij wat groots was.
En een zekere vrouw, met name Lydia, een purperverkoopster, van de stad Thyatira, die God diende, hoorde ons; welker hart de Heere heeft geopend, dat zij acht nam op hetgeen van Paulus gesproken werd.
En als hij licht geëist had, sprong hij in, en werd zeer bevende, en viel voor Paulus en Silas neder aan de voeten;
En hen buiten gebracht hebbende, zeide hij: Lieve heren, wat moet ik doen, opdat ik zalig worde?
God dan, de tijden der onwetendheid overzien hebbende, verkondigt nu allen mensen alom, dat zij zich bekeren.
En als hij handelde van rechtvaardigheid, en matigheid, en van het toekomende oordeel, Felix, zeer bevreesd geworden zijnde, antwoordde: Voor ditmaal ga heen.
Wij zijn dan met Hem begraven, door den doop in den dood, opdat, gelijkerwijs Christus uit de doden opgewekt is tot de heerlijkheid des Vaders, alzo ook wij in nieuwigheid des levens wandelen zouden.
Want zovelen als er door den Geest Gods geleid worden, die zijn kinderen Gods.
Namelijk, indien gij met uw mond zult belijden den Heere Jezus, en met uw hart geloven, dat God Hem uit de doden opgewekt heeft, zo zult gij zalig worden. Want met het hart gelooft men ter rechtvaardigheid en met den mond belijdt men ter zaligheid.
Ik dank mijn God allen tijd over u, vanwege de genade Gods, die u gegeven is in Christus Jezus; dat gij in alles rijk zijt geworden in Hem, in alle rede en alle kennis.
Doch wij prediken Christus, den Gekruisigde, den Joden wel een ergernis, en den Grieken een dwaasheid, maar hun, die geroepen zijn, beiden Joden en Grieken, prediken wij Christus, de kracht Gods, en de wijsheid Gods
Doch wij hebben niet ontvangen de geest der wereld, maar de Geest, die uit God is, opdat wij zouden weten de dingen, die ons van God geschonken zijn.
Want niemand kan een ander fondament leggen, dan hetgeen gelegd is, hetwelk is Jezus Christus
Want wie onderscheidt u? En wat hebt u, dat gij niet hebt ontvangen? En zo u het ook ontvangen hebt, wat roemt u, alsof u het niet ontvangen had?